Paradigma

 

De auteurs zelf vermelden reeds in hun inleiding dat één van de belangrijke redenen waarom deze paper zo wetenschappelijk relevant is, is omdat hij in plaats van gebruik te maken van één der meer orthodoxe paradigmata uit de organisatiesociologie, uit een ander en nieuw vat tapt. Het onderzoek is gebaseerd op een theoretisch model dat werd onttrokken aan de complexiteitstheorie.

De complexiteitstheorie is zeer nieuw in de organisatiesociologie, maar in mijn opzoekingswerk kwam ik toch een relatief groot aantal (weliswaar zeer recente) artikels tegen waarin deze werd gebruikt en/of besproken. Zo werd in het 25ste-verjaardagsnummer van het "Tijdschrift voor sociologie" geschreven over het werk van John Urry. Hij stelt dat de sociologie nood heeft aan nieuwe concepten om de complexe wereld te kunnen vatten, en dat de complexiteitstheorie deze concepten kan aanreiken. In de complexiteitstheorie gaat het volgens hem om systemen die balanceren tussen orde en chaos, die niet noodzakelijk naar een evenwicht evolueren en die van onvoorspelbare, onomkeerbare gebeurtenissen afhangen. Stewart beschrijft deze zachte vorm van complexiteitstheorie (tegenover de harde wiskundige en algoritmische vorm) als volgt: This approach explores complexity primarily through the notion of the progressive emergence of far-from-equilibrium dissipative (uiteendruivende), … or self-steering systems in evolutionary space. Ontegensprekelijk hebben de auteurs van het besproken artikel een gelijke visie op de complexiteitstheorie en haar belang voor de sociologie. Hun empirisch werk is dan ook belangrijk naar de uitbouw toe van een meer ontwikkelde complexiteitstheoretische benadering in de organisatiesociologie.

Waarom past dit artikel zo duidelijk in deze complexiteitstheoretische benadering? Allereerst leggen de auteurs enorm veel nadruk op een groeiende diversiteit in organisatorische gehelen. Dit is volgens hen een duidelijke indicator van onevenwichtigheid. In het theoretisch model komt het stuk over "recombination dynamics" het duidelijkst uit de complexiteitstheorie. Er wordt de nadruk gelegd op het gebruik van bestaande structuren en elementen om nieuwe, onbestaande systemen te vormen. Dat dit niet alleen wordt beschreven naar aanleiding van mislukking, maar ook door succes is alvast zeer verfrissend.

Kan dit artikel dan helemaal niet geplaatst worden in de cursus? Toch wel, zowel overeenkomsten als overduidelijke verschillen met wel behandelde paradigma's kunnen gevonden worden. Ik licht de meest opvallende en relevante toe:

Het meest opvallende 'nieuwe' element is dat van het afwijken van de in de huidige theorie meest prominente evolutionaire benadering die het meest gedetailleerd wordt uiteengezet in de historisch-evolutionaire benadering. Waar dat paradigma de nadruk legt op termen als depolarisering benadrukt de complexiteitstheorie diversificatie en onevenwicht. Ook de Darwiniaanse uitgangspunten van de organisatie-ecologie (variatie, selectie en behoud) zijn onverenigbaar met de theoretische uitgangspunten van de auteurs. Zoals reeds vermeld leggen zij de nadruk op de diversificatie van organisatorische gehelen. In plaats van survival of the fittest is er volgens de complexiteitstheorie een bijna tegenovergestelde beweging zichtbaar: een vermeerdering van het aantal verschillende organisatievormen met uiteenlopende kenmerken. De auteurs zien letterlijk een verandering in de tijd van een evenwicht naar een onevenwicht, wat in hun ogen haaks staat op de Darwiniaanse visie.

De meest duidelijke raakpunten vinden we echter ook bij deze twee hedendaagse paradigmata. Vooral in het opstellen van het theoretisch model worden bepaalde ideeën uit de organisatie-ecologie gebruikt: nichebepaling, populatiedynamiek (het starten en falen van organisaties) en populatiedensiteit worden hier aangeraakt.

De auteurs zien de complexiteitstheorie niet als een nieuw paradigma dat los staat van de andere hedendaagse paradigmata, maar als een paradigma met nieuwe uitgangspunten dat ruimte laat voor gebruik van andere paradigmata en andere, nieuwe nadrukken legt in het onderzoek. Ze zeggen dan ook letterlijk: "All these orthodox perspectives, along with the empirical work they have inspired, help us understand the Branson phenomenon, but none addresses the fundamentel issue of emergence: how such a community could come about in the first place and periodically transform itself over time."